KLEIN VORKJE

 

Ik zit regelmatig op een terras. Niet alleen om naar voorbijgangers te kijken. Ook niet alleen voor een kop koffie. Meestal neem ik er iets lekkers bij. Dat kan zijn: een punt appeltaart, een heerlijk gebakje of een Limburgse vlaai, of een pannenkoek als ik honger heb. Zodra die lekkernij geserveerd is valt me altijd iets op. Maar ik vertel eerst iets over terrassen.

 

Terrassen zijn er sinds de tweede helft van de negentiende eeuw. In Parijs kregen de boulevards brede stoepen waar voldoende tafels en stoelen op konden staan. In die tijd gaf de gemeente Den Haag, als eerste Nederlandse gemeente, toestemming om een paar tafels en stoelen op een plein neer te zetten. Andere steden volgden algauw. Toen in de vorige eeuw binnensteden autovrij werden, kwamen er steeds meer terrassen. Een van de belangrijkste functies van terrassen lijkt wel dat de gasten kunnen zien en ze gezien kunnen worden.

 

Zien, wie er allemaal voorbijkomen, is een leuke sport. Uiteraard wordt commentaar gegeven op hoe voorbijgangers er uitzien. Meestal gebeurt dat binnensmonds door de degenen die vooraan op het terras zitten, maar achterin gaat dat soms heel anders.

Gezien willen worden is afhankelijk van de persoon. Niet iedereen wil vooraan in de kijk zitten.

Zoals gezegd kijk ik ook naar voorbijgangers, maar dan niet zo opvallend. En gezien worden? Daar ben ik eigenlijk niet zo dol op.

 

Over het serveren van dat hapje zou ik nog zeggen wat me daarbij opvalt. Bijvoorbeeld, als ik een pannenkoek bestel, krijg ik daar een bestek met een grote vork bij. Maar bij een gebakje krijg ik altijd een miezerig klein vorkje. Heb ik bij een gebakje ineens kleine handen gekregen?

 

Voor meer verhalen klik hier

Mijn nieuwe boek klik hier